Het volk in de tragedies
september 23rd, 2008(geschreven voor summerschool kunstkritiek, Het Theaterfesitval Antwerpen/ VTI)
Toneelgroep Amsterdam – Romeinse Tragedies
Antwerpen, deSingel, 24 augustus 2008
Het toneel is één grote woonkamer met moderne, maar saai lichtgrijze banken, televisies en verschillende tafels. In het midden een gangpad omgeven door twee glazen muren. In de coulissen zijn twee bars te vinden, een leeshoek, enkele computers en een kap- en make-upsalon. Liggend op een bank een jongedame, de vrouw van Coriolanus, iets verder daarachter zit op een andere bank zijn moeder Volumnia.
De Master of Ceremony kondigt het aan, het publiek is vrij zich te bewegen tussen podium en zaal. De rol van de toeschouwer lijkt tijdens Romeinse Tragedies door Toneelgroep Amsterdam duidelijk anders dan het de afgelopen jaren in de grote zaal was. In deze enscenering van William Shakespeares stukken Coriolanus, Julius Ceasar en Antonius en Cleopatra heeft de toeschouwer een ruimere actieradius. De voorzieningen in de coulissen staan voor een deel in dienst van het publiek dat vanaf de eerste mogelijkheid in groten getale het toneel op stroomt. Een voorstelling die zes uur duurt vergt veel van de toeschouwers. Met wat te eten en te drinken worden zij tevreden gehouden en is het inlassen van lange pauzes waarin de concentratie wegvalt overbodig. Een originele logistieke oplossing bij een theatrale marathon. Maar esthetisch en inhoudelijk zijn er bedenkingen te plaatsen bij deze keuze.
Toneelgroep Amsterdam is zich ongetwijfeld heel bewust van de nieuwe conventies die een dergelijke enscenering oplevert en de vrijheid die het publiek zich permitteert. Er zijn maar weinig officiële beperkingen: tijdens het eerste halfuur en na de laatste ombouw is het toneel niet toegankelijk en tijdens de resterende vier-en-een-half uur is alleen de ruimte tussen de glasplaten verboden. Hoewel je je op ieder moment van de voorstelling mag verplaatsen doen de meeste toeschouwers dit alleen tijdens een van de vele ombouwen. Ook vermijden zij het voortoneel, dit is het territorium van de acteurs.
De toeschouwers worden bij aanvang van de voorstelling door ‘The Times They Are A-Changin’’ van Bob Dylan bijeengeroepen en zij nemen plaats op de tribune. Dylan herinnert hen er onder andere aan dat ouders geen vat meer hebben op hun kinderen in deze veranderende tijden: bekritiseer niet wat je niet kan begrijpen, je zonen en dochters liggen buiten je machtsbereik. Toneelgroep Amsterdam geeft haar ‘kinderen’ na een half uur spelen meer vrijheid om een eigen standpunt in te nemen. Laten we eens nagaan wat de mogelijke gevolgen zijn die deze opgedrongen vrijheid heeft voor de ervaring van het publiek.
De opzet van dit artikel is om drie situaties van een mogelijke publieksbeleving te schetsen. Deze worden als korte anekdotes beschreven en zijn, hoewel gebaseerd op de rol van het publiek tijdens de voorstelling, fictief. Vervolgens worden deze situaties kort geanalyseerd. Uit de informatie die wordt verkregen door deze situaties stuk voor stuk te bekijken en te vergelijken, kan ten slotte een idee over de rol van het publiek tijdens of zelfs ín de Romeinse Tragedies worden gedestilleerd. Met bovenstaande gedachte van Dylan in het achterhoofd is het de vraag of Toneelgroep Amsterdam de controle heeft over de ervaring van de toeschouwer.
Dankzij de regels en nieuwe conventies krijg je tijdens Romeinse Tragedies het gevoel iemand te zijn in een verbeelde wereld. Een van de gedachten die opkomt, is dat het een verwijzing is naar de tijd waarin Shakespeare deze drie tragedies schreef. Het publiek in de Singel wordt eraan herinnerd dat het niet altijd stil heeft gezeten. Dat naar het theater gaan meer is dan kijken en luisteren. Stel je voor dat het publiek tijdens de voorstelling is als de bezoekers van het Globe Theater in de zeventiende eeuw.
De toeschouwers zijn de inwoners van het zeventiende eeuwse Londen en bezoeken het theater voor een opvoering van drie tragedies van William Shakespeare. Niet alleen om iets op te steken, niet alleen voor catharsis. Maar ook omdat het een plek is om vrienden te ontmoeten, bij te kletsen, een hapje te eten en een goede pul bier te drinken. Ze proosten op de liefde tussen Antonius en Cleopatra, laten hun ontzetting blijken als Julius Ceasar vermoord wordt door zijn vrienden en juichen bij de overwinningen van Rome op de Volscen alsof het die van hen zijn. Als een acteur niet in de smaak valt kan hij rottend fruit verwachten. De aandacht verslapt na een aantal uren, maar is er plots weer tijdens de monoloog van Antonius. Na afloop zijn de Londenaren overdonderd door zes uur sterk spel van enkele acteurs en teleurgesteld in andere. Maar ze hebben betaald én ze hebben waar gekregen voor hun geld dus staan de toeschouwers op en klappen de handen uit het lijf.
Het klinkt mooi en deze beleving doemt bij tijd en wijle op, maar toch is het niet echt het gevoel dat blijft hangen. De conventies uit de zeventiende eeuw zijn de onze niet en geïndoctrineerd door de regels en afspraken in de grote zaal durft het publiek zich niet teveel te verplaatsen of te praten, laat staan fruit te smijten of ‘boe’ te roepen. Het publiek wordt geacht zich te gedragen zoals toeschouwers in de eenentwintigste eeuw. Ze wordt in het geheel niet uitgedaagd om zich te verplaatsen in een historische toeschouwersrol. Om dat voor elkaar te krijgen hadden de makers ook buiten de zaal handreikingen moeten doen en het publiek vast klaar kunnen stomen voor dit idee.
De rol van de toeschouwer is ook op een ander niveau te zoeken. Dieper verworteld in de mogelijke wereld van Romeinse Tragedies. Deze mogelijke wereld vermengt het hedendaagse met het klassieke. Door eerst deze twee werelden los te bespreken kan een beter begrip ontstaan van deze vermenging en de verwarring die zij veroorzaakt. De eerste gedachte is dat het publiek het volk van Rome is in de eeuwen voor het begin van de jaartelling. De tweede gedachte is vergelijkbaar, maar maakt van de toeschouwers het publiek van de hedendaagse politiek.
De toeschouwers zijn plebejers, de inwoners van Rome. Zij worden vertegenwoordigd door de volkstribunen die vanuit de zaal het toneel opstappen om te onderhandelen met de Romeinse adel, de patriciërs. Rechtstreeks hebben de plebejers geen invloed op de beslissingen van de senaat, maar ze hebben wel een stem en krijgen het voor elkaar dat Coriolanus wordt verbannen uit de stad. Na de dood van Julius Ceasar wordt het plebs op zakelijke wijze toegesproken door Cassius en zeer emotioneel door Antonius. De plebejers, gespeeld door de toeschouwers, kunnen hun dagelijks brood ophalen door in de rij te staan in de coulissen van het machtscentrum. Zij kunnen zich neervlijen op een van de banken, maar worden daar als het nodig is ook weer van verwijderd. De liefde tussen Antonius en Cleopatra en de politieke tegenstellingen tussen Octavius en Antonius zijn duidelijk niet hun zaak. Zij zijn dan ook niet langer vrij om het machtstoneel te betreden en kijken slechts toe vanaf de zijlijn. De plebejers hebben kunnen ruiken aan de macht, maar blijken uiteindelijk niet meer te zijn dan een hulpmiddel van de adel.
Hoewel het publiek wordt toegesproken als het volk, hangt er geen klassiek Romeinse sfeer in de zaal. Zoals gezegd plaats Toneelgroep Amsterdam de tragedies in het heden. Het plebs wordt niet hardhandig weggestuurd door de adel. Het is een veiligheidsagent die de bezoeker van de senaat vriendelijk verzoekt zich van een bepaalde plek te verwijderen. Misschien is de positie van de toeschouwer beter te begrijpen in deze hedendaagse context van de enscenering. Het publiek is nog steeds het volk van Rome, maar dan in de technologische eenentwintigste eeuw.
Het publiek is het volk van Rome en het Romeinse Rijk dat, in het begin van de eenentwintigste eeuw, wordt geregeerd door een bestuur dat deels is gestoeld op erfrecht en deels op gekozen volksvertegenwoordigers. Dit klinkt beter dan het eigenlijk is. De overheid is corrupt, er is sprake van aangenomen zonen die de macht overnemen, politieke moorden en onderlinge rivaliteit. Nieuwsuitzendingen brengen de ontwikkelingen op het gebied van politiek en oorlog in het Romeinse Rijk en de buurlanden. Het volk beschikt over televisie, internet en diverse kranten en tijdschriften. Televisiebeelden herinneren aan het recente verleden, de jaren zestig, maar ook de Olympische Spelen in China en de nieuwste hit van de Red Hot Chili Peppers. De inwoners van Rome leven in een kapitalistische maatschappij en de meeste van hen zijn in staat zelf voedsel en drank te kopen. Geld alleen blijkt echter niet genoeg om de politieke ladder te beklimmen en ze komen nog net tot de rand van het epicentrum. De inwoners van Rome worden ingelicht en gebruikt als dat nodig wordt geacht en verwijderd uit de politieke centra als zij niet langer gewenst zijn.
Het komt op hetzelfde neer. De macht is in handen van de ‘happy few’ en het volk heeft maar te gehoorzamen. De laatste situatieschets komt wel het meest in de buurt van de inhoudelijke draai die de makers hebben gegeven aan de drie tragedies van Shakespeare. Het publiek is als het stemvee van populistische politici, dat zoet gehouden wordt met televisie en geld om van te leven. Met een half oog voor belangrijke beslissingen en een instemmend geknik bij onzinnige en onhaalbare voorstellen. Maar om dit gevoel over te brengen zouden de media opdringeriger moeten zijn, de gesprekken tussen de politieke karakters óók in achterkamertjes moeten plaatsvinden en moet het publiek onbewust worden afgeleid. Maar de acteurs eisen al de aandacht op, de nadruk ligt in extreme op de tekst. Starend naar de televisie of naar de scène vergeet de toeschouwer zijn pastasalade en giet zijn wijn eerder naast dan in zijn mond. Het kan een verwijzing zijn naar het bovengenoemde stemvee, maar dat kijkt waarschijnlijk zelden zo geboeid naar politieke intriges als de toeschouwers in de rode zaal van de Singel.
De verwijzingen naar de positie van het volk in de hedendaagse en Romeinse politiek zijn helaas erg zwak. Het publiek zit in de weg en wordt té vriendelijk verzocht weg te gaan. Het loopt tegen een muur, maar wordt niet uitgedaagd om deze te doorbreken. Het publiek is er, maar bevindt zich niet ín de verbeelde wereld. De wand tussen acteurs en toeschouwers blijft te aanwezig om de vergelijking met de hedendaagse politiek recht te doen. Deze harde grens past weer wel bij de Romeinse politiek, maar daarvoor worden de toeschouwers te zachtaardig behandeld. De bovenstaande situatieschetsen scheppen een te romantisch beeld van de publieksbeleving tijdens Romeinse Tragedies. De voorstelling blijft dicht bij de originele tekst en inhoud van Shakespeares stukken en daardoor komt de hedendaagse enscenering niet tot zijn recht met betrekking tot de positie van de toeschouwer. Deze inhoudelijke vermenging van actualiteit en historie zorgt voor verwarring.
Is de rol van de toeschouwer dan ergens te vinden tussen bovenstaande situaties in? Het theaterpubliek is óók het publiek van de politiek. De Romeinse leiders én Toneelgroep Amsterdam houden de macht. Een sneer naar de hedendaagse politiek die er nog steeds niet in geslaagd is om het volk te betrekken in belangrijke beslissingen. Maar ook een naar het volk dat niet in staat is om zich iets van deze beslissingen aan te trekken en dat niet (langer) in staat is zich te organiseren om inspraak te hebben. Toneelgroep Amsterdam geeft het publiek meer ruimte, en lijkt in eerste instantie de vierde wand van het theater te verwijderen, maar deze blijkt nog harder als je eenmaal plaats hebt genomen op het toneel. Dit benadrukt weliswaar het glazen plafond waar je op stuit bij het beklimmen van de politieke ladder, maar kan toch niet voorkomen dat er een nare bijsmaak zit aan deze vorm van ‘interactie’.
De vrijheid die Toneelgroep Amsterdam de toeschouwer opdringt, kan weliswaar voor een vrij gevoel zorgen, maar uiteindelijk blijken de vaders en moeders hun kinderen niet begrepen te hebben en dat zorgt ook voor onbegrip aan de andere kant. De regels en conventies moeten wel duidelijk zijn, maar niet te strikt. De vraag wat je wilt bereiken met het plaatsen van de toeschouwer op het toneel moet steeds opnieuw gesteld worden tijdens een maakproces. Om daarna duidelijk te communiceren wat het idee erachter is. De vermenging van deze drie rollen van het publiek schept verwarring en daardoor blijft de rol van de toeschouwer onduidelijk. Verwarring bij het publiek kan een keuze zijn, maar moet geen onbedoeld gevolg worden.
Uiteindelijk neemt de eerste interpretatie, beschreven in de inleiding van dit artikel, de overhand. Helaas lijkt het voornaamste doel van deze zogenaamde vrijheid het de toeschouwer gemakkelijker te maken tijdens deze zes uur durende zit. Misschien is het wel een charmantere oplossing dan het inlassen van twee pauzes en ook logistiek steekt het goed in elkaar. Maar de positie van de toeschouwer is in deze vorm onduidelijk en komt daardoor niet van de grond. Toneelgroep Amsterdam heeft met Romeinse Tragedies haar publiek bekritiseerd, maar om dat te doen had ze hen eerst beter moeten begrijpen. Bob Dylans voorspelling klopt nog steeds. De macht van ‘ouders’ is niet toereikend. Aan het eind van de voorstelling is ‘The Times They Are A-Changin’’ des te ironischer.