De mens als Minotaurus

mei 9th, 2011

Ik ben nu iets langer dan een jaar vegetariër en sinds een aantal jaar lid van GroenLinks. Deels weet ik waarom, maar soms is het lastig echte argumenten te verwoorden. Waarom eet ik geen vlees en vis? Waarom vind ik het milieu belangrijk? Ik weet dat je als individu en zelfs als de diersoort mens weinig hebt in te brengen in een wereld als de aarde en toch heb ik het idee dat we iets niet goed doen. Ik weet dat mensen al honderdduizenden jaren vlees eten en toch heb ik het gevoel dat het niet nodig is. Deze tekst is te beschouwen als de zoektocht naar mijn eigen overwegingen en keuzes.

Dieren en ethiek
In het eerste deel van Het Dierloze Gerecht van Dirk-Jan Verdonk, over de vegetarische geschiedenis van Nederland, gaat Verdonk in op de sociaal-anarchist én vegetariër Ferdinand Domela Nieuwenhuis.  Hygiënische en economische redenen lagen ook ter grondslag aan zijn vergetarisme, maar humanitaire, ofwel ethische redenen spelen de hoofdrol volgens Domela Nieuwenhuis zelf in zijn lezing uit 1913 (Verdonk 2010: 47). Hoewel Verdonk ook een kanttekening plaatst – het is de vraag of hij niet in eerste instantie hygiënische gronden had – lijkt Verdonk ervan overtuigd dat ethische gronden inderdaad de hoofdzaak waren.

Verdonk verwijst in zijn inleiding naar Bruno Latours essay Wij zijn nooit modern geweest (1991) waarin Latour de dichotomie tussen natuur en cultuur op tracht te heffen. In zijn recentere boek Reassembling the Social (2005) herdefineert Latour ‘the social’. “Social is nowhere in particular as a thing among other things but may circulate everywhere as a movement connecting non-social things” (Latour 2005: 107). Sint- jakobsschelpen (Callon 1986) en schepen (Law 1986) kunnen een relatie hebben met andere actoren. Ze kunnen anderen dingen laten doen en op die manier zijn ze te beschouwen als bemiddelaars (mediators) (Latour 2005: 40). Deze actoren zijn wellicht niet sociaal in de manier waarop sociologen van the social dat begrip definiëren, maar ze zijn ook zeker niet niet-sociaal. Ze hebben relaties tot anderen, ze laten anderen dingen doen, ze zijn niet sociaal maar behoren tot een netwerk van associaties. In deze lijn spreekt Donna Haraway van naturecultures in plaats van natuur en cultuur. Daarmee probeert ze onder andere de zogenaamde uniekheid van de mens te ontkrachten. Juist die idee – dat de mens boven de andere dieren staat – stoot mij zo tegen de borst, zeker als ik over vegetarisme praat. Het argument dat ik mezelf boven de dieren plaats juist door geen vlees te eten lijkt mij onzinnig, juist omdat ik een keuze heb.

Dieren en sociale gelijkheid
Als je het socialisme herdefinieert met deze nieuwe definitie van het sociale in het achterhoofd kom je denk ik dichtbij de redenen van Domela Nieuwenhuis, of in ieder geval die van mij, om vegetariër te zijn. Ik wil hier nu niet ingaan op de Marxistische en economische grondslag van het socialisme, maar eerder op de basisideeën van sociale gelijkheid, rechtvaardigheid en solidariteit. Als niet alleen de mens tot het sociale wordt gerekend komt men al snel tot een bredere opvatting van alle actoren die in beginsel als gelijk moeten worden beschouwd. Dat houdt overigens (helaas?) niet in dat door het aangaan van relaties tussen actoren deze actoren altijd gelijk zullen blijven. Ook wil dat niet zeggen dat alle actoren hetzelfde zijn, eerder dat ze als gelijk behandeld moeten worden in hun verschillen. Mede doordat verschillen er pas zijn als actoren zich tot elkaar gaan verhouden én niet er al op voorhand zijn. Verdonk citeert John M. Coetzees The Novelle of Animals waarin Elisabeth Costello de lezer wijst op dat wat wezenlijk is aan mensen en andere diersoorten, namelijk een common animality (niet een common humanity!).

Ik ben een dier en er zijn uiteraard genoeg dieren die andere dieren eten. Aan de andere kant heeft de mens vlees nooit nodig gehad in tegenstelling tot carnivore dieren. We zijn prima in staat te overleven op plantaardig voedsel, zeker als we dat aanvullen met zuivel en eieren. Dat we ons bewust zijn dat we dit kunnen, maakt het onmenselijk, of beter gezegd ondierlijk om door te gaan met vlees eten. Dat brengt me bij het volgende punt: het milieu. Je kunt je afvragen of organismen zich bezig houden met het milieu om zich heen. Hoe egoïstisch is het individu? Hoe egoïstisch is de soort? Charles Darwin en na hem vele anderen wijzen ons op het overleven van de meest aangepaste soort en Richard Dawkins spreekt van egoïstische genen om het voortbestaan van de soort te verzekeren. Heel belangrijk is het daarbij wel om niet te vergeten dat het milieu waarin een soort leeft dan juist belangrijk is. Soorten kunnen zich aanpassen, maar zullen ook hun best doen om te zorgen dat de omgeving in eerste instantie niet veranderd. Ze houden dus onbewust (of onbewust?) rekening met het milieu.

Dieren en avantgarde – dieren als avantgarde
De mens lijkt ervoor te hebben gekozen om dit tot het uiterste te drijven door te stellen dat het milieu maakbaar is. Dat krijgen we nu terug, zo lijkt het. Dat de mens zich ervan bewust is (of wordt) dat deze maakbaarheid een grens heeft is niet meer dan natuurlijk (of ik zou moeten zeggen natuurcultuurlijk). De mens is zich ervan bewust dat ze een bewustzijn heeft en dat maakt het nadenken over deze kwesties lastig. In hoeverre kunnen we nog iets veranderen? Als dit de weg is die de mens als soort heeft gekozen, wie ben ik dan om dat stop te zetten? Aan de andere kant begint een verandering in een soort altijd kleinschalig. Een mutatie van een gen kan ook een mutatie van een gedachten zijn.

In De Volkskrant van 30 april 2011 zegt Peter Sloterdijk in een interview van Peter Giesen dat er een nieuwe avantgarde opstaat. “Ik zie de nieuwe avantgarde al ontstaan. Op de hele wereld zie je een nieuwe vorm van reflectie, er ontstaat een nieuwe generatie die haar leven al in dit perspectief overdenkt. Die ethische avantgarde zal men herkennen aan de eisen die zij aan zichzelf stelt en vervult. Zulke groepen bestaan nu al, als je ziet hoe jonge mensen zich engageren met Greenpeace of honderden andere niet-gouvernementele organisaties” (Sloterdijk 2011). En hoewel Sloterdijk geen vegetariër is (“Nee, maar door mijn vrouw ben ik passief vegetariër. Ik zou best vlees willen eten, maar krijg het niet” (Sloterdijk 2011)), gelooft hij wel dat we minder vlees zouden moeten eten.

Je kunt je afvragen of de opstand van deze nieuwe avantgarde, niet te elitair is en dus haast anti-socialistisch. Een partij als GroenLinks – populair bij een jong electoraat – sluit volgens mij aan bij deze avantgarde. GroenLinks krijgt misschien ook het commentaar de oude linkse waarden overboord te gooien, te liberaal te zijn. Sloterdijk zelf benadrukt dat hij wel degelijk vindt dat het verticale denken opnieuw moet worden overdacht, om het horizontale denken waarin iedereen gelijk is en alles vervlakt tegengas te bieden. Maar juist de idee dat niet iedereen gelijk is, maar wel in eerste instantie als gelijk moet worden beschouwd blijft volgens mij overeind staan. Door te starten vanuit het niet weten hoe de relaties zijn tussen de verschillende actoren – en ze daarmee als gelijk te beschouwen – kun je verder gaan nadenken over deze relaties – over hoe ze veranderen, over hoe ze steeds opnieuw worden aangegaan, over hoe ze een netwerk vormen, misschien tijdelijk één actor worden. Hoe een aantal dieren van de diersoort mens de avantgarde kan vormen die zorgt voor een verandering in het nadenken over het netwerk dat dieren bindt.

Dieren in het labyrint – een verdwaalde conclusie
“In grote lijnen ontstaat een labyrint als er keuzes gemaakt moeten worden uit verschillende alternatieven en het bestaat uit een verzameling van onze mogelijke voorkeuren” citeert Nutscracker een Frans filosoof in het op de mythe van Theseus en de Minotaurus gebaseerde boek De helm der verschrikking van Viktor Pelevin (2006). Het labyrint kun je beschouwen als je persoonlijke interpretatie van een netwerk van actoren, als de actor die daaruit ontstaat in jouw ogen. Je kunt het van een afstand zien als een overzichtelijk geheel, als één ding. Als je inzoomt zie je misschien wel waar het midden is – waar je de Minotaurus zult treffen – maar als je je er eenmaal in begeeft, wordt je onderdeel van het labyrint, weet je misschien niet meer waar jij ophoudt en waar een andere actor begint.

Als je niet weet wie de ander is, maar wel wilt weten wie hij is start je een gezamenlijke ontdekkingstocht, een dialoog, een discourse, een tocht door het labyrint. Ieder door zijn eigen labyrint, met zijn eigen Minotaurus. Als je hem vindt blijft het de vraag wie hij is en hoe je hem verslaat, of je hem wel wilt verslaan. De Minotaurus is natureculture, is half dier half mens. Het verslaan van de Minotaurus is niet de overwinning van het menselijke op het dierlijke, maar van het menselijke op het menselijke zelf. Het is het erkennen van het dierlijke in de mens, van het dier dat de mens is. Het is het weerstaan aan het verslaan, het weerstaan van het moorden. Als je de Minotaurus verslaat, versla je toch vooral jezelf. “Minotaure! Minotaure, c’est toi!! Tu es Minotaure!!! (Pelevin 2011).

Giesen, Peter. “Naar de sportschool om de planeet te redden”. De Volkskrant 30 april 2011. Het vervolg p. 6-7.

Latour, Bruno. Wij zijn nooit modern geweest (1991). Vert. Joep van Dijk en Gerard de Vries. Amsterdam: Van Gennep, 1994.

Latour, Bruno. Reassembling the Social. An introduction to actor-network-theory. Oxford: Oxford UP, 2005.

Pelevin, Viktor. De helm der verschrikking (2006). Vert. Froukje Slofstra. Amsterdam: De bezige bij, 2006.

Verdonk, Dirk-Jan. Het dierloze gerecht. Een vegetarische geschiedenis van Nederland. Amsterdam: Boom, 2009.

Leave a comment